Letterlijk vertaald betekent Dai groot, Kyo krachtig, Soku
snel en Kei licht.
Het gaat hier om een beschrijving van de vier stadia van
ontwikkeling die elke aikidoka meemaakt en waar de lesmethode van Aikido op
afgestemd is.
Dai – groot
De beginnende aikidoka concentreert zich de eerste tijd op
de grote lijnen. Men moet daarbij vooral aan twee dingen denken; als beginner
verdiept de aikidoka zich in eerste instantie op de vorm van de techniek die
hij in grote bewegingen zo goed mogelijk probeert uit te voeren. Pas
geleidelijk aan, naarmate de aikidoka meer en meer vordert, en hij steeds meer
inziet wat de bedoeling van een beweging of een techniek is, wordt er steeds
meer aandacht besteed aan de details. Deze methode van leren is goed te
vergelijken met de wijze waarop een kunstenaar een portret tekent. Eerst
schetst hij in grote lijnen grofweg de vorm van het gelaat, pas dan begint hij
aan de groffe vorm van het gelaat en tenslotte begint hij aan de fijnere
details. Zou hij andersom beginnen, dus met de kleine details, dan leidt dit
onherroepelijk tot een onevenwichtig portret. Dit is evenzeer waar voor de
beginnende aikidoka; teveel aandacht voor de details leidt er toe dat de
aikidoka niet leert hoe hij moet bewegen. Een ander aspect van Dai is het
groot, zelfs te groot, uitvoeren van de technieken. Het overdreven groot
uitvoeren van technieken voorkomt dat de aikidoka teveel kracht gebruikt en
maakt dat de aikidoka een juist gevoel van de mechanica van de techniek krijgt.
Naarmate de aikidoka vordert wordt de uitvoering van de technieken als vanzelf
kleiner en verfijnder.
Kyo – krachtig
Het is moeilijk iemand stevig te werpen of om hard toe te
slaan met een jo of met een bokken als je niet eerst de correcte vorm van de
techniek hebt geleerd. Daarnaast is het leren bewegen vanuit het centrum (seika
tanden, chushin) en het toepassen van kokyu ryoku (ademkracht) essentieel.
Krachtig werpen komt niet voort uit het toepassen van veel spierkracht (wan
ryoku). Daarom doet de beginnende aikidoka er verstandig aan zich de eerste
tijd toe te leggen op de vorm van de techniek. Daarnaast is regelmatige
oefening onontbeerlijk. Zonder correcte uitvoering van de techniek, zonder een
juist gebruik van de ademhaling en zonder regelmatige oefening blijven alle
bewegingen en worpen krachteloos.
Soku – snel
Gaandeweg is de aikidoka in staat om technieken sneller uit
te voeren. Snelheid is in Aikido als zodanig geen doel op zich. Snelheid komt
net als kracht voort uit een correcte vorm, correcte ademhaling en bewegen
vanuit het centrum. Daarnaast heeft snelheid alles te maken met een goed begrip
van ma-ai, timing en het inschatten van de intentie – de groeiende gevoeligheid
voor de ki van de ander. Wanneer de aikidoka in een te vroeg stadium zich gaat
concentreren op snel uitgevoerde bewegingen en technieken dan zal dit leiden
tot overhaaste, slordige en ineffectieve technieken.
Kei - licht
Tenslotte streeft de aikidoka er naar om zijn technieken
licht te maken. Ki, shin en tai vormen een geheel en uit die eenheid ontstaan
technieken spontaan. De aikidoka lijkt moeiteloos te bewegen en te werpen, zijn
technieken zijn licht en subtiel (ofschoon uke ze veelal ervaart als scherp en
zwaar). De aikidoka heeft de voorgaande stadia nodig om op dit niveau te komen.
Wie “lichte” technieken tracht te doen zonder de voorgaande stadia te hebben
doorleefd komt er al snel achter dat zijn technieken niet alleen incorrect
uitgevoerd worden, maar dat ze slordig, traag, krachteloos en zwak zijn. Zonder
elk van deze stadia te doorlopen blijkt verdere ontwikkeling in Aikido niet
mogelijk.
De eerste twee stadia zijn niveaus waarin je je vorm, je
techniek, je vaardigheid kan ontwikkelen en verbeteren. Ook de gevorderde
aikidoka zal daarom telkens naar deze twee stadia willen terugkeren. Voor de stadia Soku en Kei geldt echter dat
deze voortkomen uit de regelmatige keiko van Aikido, ze zijn het gevolg van de
natuurlijke ontwikkeling van de aikidoka.
Tom Verhoeven
Dojo cho
Auvergne,
herfst 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten